‘Frankie? Is dit allemaal niet een beetje overdreven? In de straat zie ik helemaal niemand dit doen. Iedereen gaat gewoon naar zijn werk en brengt de kinderen naar school. En jij doet…dit.’ Mijn vriendin leunt tegen het kozijn van de voordeur. Ze heeft een notitieblok in haar handen waar een aantal onduidelijke krabbels op staan. Ze praat naar beneden en in een donker gat in de grond.
Uit het gat worden om de paar seconden hoopjes zand naar boven gegooid en door de voordeur naar buiten. Flitsen licht van een zaklamp schieten door de ruimte. Dan kom ik tevoorschijn. Mijn gezicht is vuil. Onder mijn ogen hangen grote wallen. ‘Noem jij twee raketinslagen in Polen maar overdreven. Dat insinueert een artikel 5 escalatie en dat betekent bingo: wereldoorlog. Dus nee. Dit is verre van overdreven. Dit is vooruitzien en een kwestie van overleven. Straks ben je mij dankbaar.’ Als een vampier die bang is voor het daglicht, schiet ik weer het duister in. ‘Ok, schrijf op’, roep ik uit de verte.
‘De ruimte is ongeveer een meter en dertig centimeter. Er lijkt weinig vocht aanwezig te zijn en dat is gunstig. Uitwerpselen van ongedierte zie ik niet. We zijn hier straks dus alleen. Er ligt hier wel veel zand dus misschien moeten we grindtegels gebruiken. En als we hier een gat maken richting de voortuin dan kan Picnic daar de boodschappen opleggen. Zo blijven we in leven. Goed heb je dat? Hallo! Hallo!?’
‘Hallo?’ Niet de stem van mijn vriendin maar die van een man geeft mij antwoord. Ik kruip terug naar het licht, kijk naar boven en schrik mij wezenloos. Mijn vriendin is nergens te bekennen. In plaats daarvan staat de postbode in de deuropening. Hij is een man van middelbare leeftijd en niet van het meest frisse soort. Op zijn hoofd draagt hij een vaalblauw petje. Daaronder schiet lang grijs haar alle kanten op. Zijn wangen zitten vol met littekens en onder zijn kin hangt een rare pluk haar. Snel klim ik uit het gat. Als ik recht overeind ben gekomen geeft de postbode mij het notitieblokje. ‘Je vriendin vroeg of ik je dit wilde geven. Weet je, ik sta hier al een poosje’, zegt hij met een beetje enge stem. Verbaasd pak ik het notitieblokje aan en lees de tekst op het bovenste papiertje: ‘Lieve halvegare. Ik ben even met Renske wat drinken in de stad. Tot vanavond. PS. Vergeet niet te douchen’.
‘Ahum…’, de postbode schraapt zijn keel. ‘Wat bent u hier aan het doen?’, vraagt hij met een lichte opwinding en vooral veel dwang in zijn stem. Zijn ogen glinsteren en wijken niet van het gat. Twijfel maakt zich meester van mij. Ik besef heel goed dat ik niet vooraan heb gestaan toen God de mens tot zijn evenbeeld kneedde, maar dit is het andere uiterste. ‘Uhm, nou ik ben aan het werk in de schuilkel…ik bedoel kruipruimte’, zeg ik. De postbode kijkt mij aan. ‘U wilde schuilkelder zeggen, hé? Maakt u zich geen zorgen. Ik begrijp het heel goed. Mensen zoals wij moeten elkaar vertrouwen. De buitenwereld begrijpt ons niet’, zegt hij. Dan zakt hij opeens door zijn knieën en laat hij zich verbazingwekkend snel in het gat zakken, tot aan de bodem. Nog één keer kijkt hij omhoog. Dan kruipt hij het donker in en is hij verdwenen.
Ik sta aan de rand van het gat met de verwachting dat de postbode ieder moment weer tevoorschijn zal komen. ‘Hallo?’, roep ik na een minuut, maar ik hoor niks. Een half uur later probeer ik het opnieuw, maar wederom zonder resultaat. En als de avond valt nog een keer. ‘Postbode…hallo?’ Niks. Het blijft stil.
‘He lief’, hoor ik opeens achter mij. Mijn vriendin zet haar fiets op de standaard en loopt naar mij toe. Ze geeft me een dikke kus. ‘Ben je nog zo lang bezig geweest. En? Wanneer gaan we erin?’, vraagt ze met een lach. Ik kijk naar het zwarte gat en krab op mijn achterhoofd. ‘Euh, oh dat’, mompel ik, terwijl ik ondertussen met de afdekplank het gat dicht maak en met de vloerdeksel het geheel afsluit. ‘Dat was natuurlijk niet serieus. Dacht je echt dat ik die kruipruimte wil gebruiken? Tuurlijk niet!’, roep ik lachend. ‘Kom help mij even met het tapijt. Dan leggen we dat er weer overheen en kunnen we alles vergeten.’
Comments